Present Simple

What is the Present Simple?

• Tegenwoordige tijd in het Engels.
• Ik loop / hij loopt etc.

Present Simple van TO BE

• Ik ben -
• Jij bent -
• Hij is -
• Zij is -
• Het is -
• Wij zijn -
• Jullie zijn -
• Zij zijn -

Present Simple van TO BE

• Ik ben - I am - I'm
• Jij bent - You are - You're
• Hij is - He is - He's
• Zij is - She is - She's
• Het is - It is - It's
• Wij zijn - We are - We're
• Jullie zijn - You are - You're
• Zij zijn - They are - They're

Show what you know

• I ........ new at this school.
• He ....... fond of playing football.
• They ....... at school.
• We ......... at school.

Present Simple van TO HAVE (GOT)

• Ik heb -
• Jij hebt -
• Hij heeft -
• Zij heeft -
• Het heeft -
• Wij hebben -
• Jullie hebben -
• Zij hebben -

Present Simple van TO HAVE (GOT)

• Ik heb - I have got - I've got
• Jij hebt - You have got - You've got
• Hij heeft - He has got - He's got
• Zij heeft - She has got - She's got
• Het heeft - It has got - It's got
• Wij hebben - We have got - We've got
• Jullie hebben - You have got - You've got
• Zij hebben - They have got - They've got

Show what you know

• My cousins ....... a new bike.
• Woof ...... a new toy.
• Karen ....... many friends.
• I ......... a white car.