1 of 11

Slide Notes

DownloadGo Live

Personal Pronouns

Published on Dec 14, 2015

Personal and possessive pronouns

PRESENTATION OUTLINE

Personal and possessive Pronouns

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Photo by @Doug88888

What is a personal pronoun?

  • Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een persoon, groep, wezen etc.
  • Bijv. JIJ bent een jongen.
  • JULLIE zijn een leuke klas.

In English

  • I (ik) am a teacher.
  • You (jij) are a student.
  • He (hij) is new at this school.
  • She (zij) is very nervous.
  • It (het) doesn't go to school.
  • We (wij) are very happy.
  • You (jullie) are very nice.
  • They (zij) love homework!

Pay attention!

  • Zoals je in de vorige slide zag komen er twee dubbel voor namelijk:
  • You = jij en jullie
  • Zij = she en they
  • Hoe kun je het verschil zien? Let op de rest van de zin en met name op het volgende werkwoord!

Do it yourself

  • ...... love learning English. (ik)
  • ...... was on the table. (het)
  • ....... have to go now. (we)
  • ....... are my best students. (jullie)
  • ...... has a nice voice. (zij)

What is a possessive pronoun?

  • Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar bezit.
  • Bijv.: Dat is JOUW iPad.
  • Dit is ONZE school.

In English

  • My (mijn) teacher is very nice.
  • I love your (jouw) new bag.
  • That is his (zijn) locker.
  • Her (haar) mobile phone is new.
  • Its (zijn/haar:bij een dier) name is Floris.
  • Our (onze) hobby is chatting.
  • Your (jullie) class is super cool!
  • Their (hun) teachers are on holiday.

Pay attention!

  • Its: gebruik je bij dieren.
  • Ook nu weer een dubbele namelijk:
  • Your: jouw / jullie
  • Hoe kun je het verschil zien? Let op de rest van de zin en met name op het volgende werkwoord

Do it yourself

  • Susan is ....... friend.(mijn)
  • ...... teacher is very funny. (onze)
  • Is that ......... chair? (jouw)
  • It is showing ......... teeth. (zijn)
  • I love ........ house. (hun)

In the mix

  • .....sister is older than me. ...... is twelve. (mijn, zij)
  • David and ..... are playing football. ....... like sport. (ik, wij)
  • Jim and Peter are ...... brothers. ........ are really nice. (jouw, zij)

Still difficult?

  • Go to the ELO to find some useful websites to practise.